Wetenschap

Waarom sterven er zoveel kuikens?

Het mysterie van de lepelaar

Gaat het echt zo goed met de lepelaars in Nederland als mensen denken? UKrant hielp RUG-onderzoeker Petra de Goeij met het ringen van kuikens op Schiermonnikoog en ontdekte: schijn bedriegt.
Door Christien Boomsma, video Rianne Aalbers
22 juni om 11:29 uur.
Laatst gewijzigd op 12 juli 2021
om 23:31 uur.
juni 22 at 11:29 AM.
Last modified on juli 12, 2021
at 23:31 PM.

Ineens begrijp ik het. Dit is waarom de vogelonderzoekers in een lange lijn door de kwelder lopen. Dit is waarom de voorste de bodem zorgvuldig in de gaten houdt en iedereen in de voetstappen van zijn voorganger stapt.

Op de grond, net naast mijn voeten, zit een meeuwenkuiken. Het is grijzig met zwarte spikkels en zo groot als mijn vuist. Het draait weg en steekt zijn kop onder een overhangende kluit.

Eén stap naar links en je staat erop. En dan is het niet even ‘piep’, of een zere poot. Dan is er geen kuiken meer.

Hoofdonderzoeker Petra de Goeij knikt. ‘Het kan heel gemakkelijk misgaan’, beaamt ze. ‘Zeker als je met meer mensen bent. Je zegt even iets tegen de persoon naast je, let niet op je voeten…’

Het is haar gelukkig nooit overkomen, al stond ze een keer op een ei. Maar ook dat is erg, vooral als er al een kuikentje in zit. ‘Daar lig je wakker van. Geloof me!’ zegt ze.

Een meeuwenkuiken verstopt zich op de kwelder

Langlopend onderzoek

Het is zes uur in de ochtend en we zijn al een uur onderweg. We zagen de zon opkomen boven de Oosterkwelder op Schiermonnikoog. In de verte vliegt een groep eidereenden doelbewust naar zee, maar boven ons hoofd krijsen boze meeuwen. Dit kuiken is immers het enige niet. We lopen dwars door een gigantische kolonie, om ons uiteindelijke doel te bereiken: een grote groep van ruim twintig lepelaars die verderop broedt, op een klein zandduintje. 

We gaan de lepelaarkuikens, die ongeveer een maand oud zijn, vangen, meten, wegen en ringen ten behoeve van het langlopende lepelaarsonderzoek van De Goeij. Ieder jaar doet ze dit nu, sinds 2011, in vrijwel alle grote lepelaarkolonies in de Waddenzee. Daar zit 53 procent van de ruim drieduizend paren die momenteel broeden in Nederland. 

Soms zitten de broedparen in de oude nesten van reigers

‘Mensen denken dat het goed gaat met de lepelaar’, zegt De Goeij. ‘En op een bepaalde manier is dat ook zo. In 1969 waren er nog maar 147 broedparen in Nederland en nu zien mensen ze overal. Soms zelfs in de bomen, in de oude nesten van reigers.’

Maar schijn bedriegt. Want hier in de kwelders, met de Waddenzee op een steenworp afstand en bewoning op anderhalf uur zwoegen door afgesloten broedgebied, weten de lepelaars vaak maar een van hun doorgaans drie kuikens groot te brengen. Dus hoe komt dat? De Goeij wil dat uitzoeken aan de hand van harde data en meetgegevens. Want vermoedens heeft ze wel.

Goed jaar

Nico Jonker, ecoloog bij het Noord-Hollands Landschap, maar vandaag gewoon vrijwilliger, wijst naar voren. ‘Kijk!’ zegt hij. ‘Daar! Zie je ze?’

In de verte zie ik slanke, witte vormen tussen het hoge gras. Wanneer we dichterbij komen stijgen de vogels op, hun typische gevormde brede snavels duidelijk zichtbaar tegen de ochtendlucht.

De Goeij deelt de groep op in koppels die elk een meegebracht schapennet uitrollen, waarmee een ruime cirkel wordt gevormd. Terwijl de oudervogels verderop afwachten wat er met hun kinderen gebeurt, klitten 32 kuikens samen in een zenuwachtige ‘crèche’, ingesloten door de nauwer wordende omheining.

Tweeëndertig! ‘Dit is een enorm goed jaar!’ zegt De Goeij blij. En dan zitten er in een van de slordige takkennesten nog vier kleintjes, die nog niet geboren waren toen ze de anderen een maand geleden van een voorlopig ringetje voorzag. Normaal vindt ze veel ringen van kuikens die het niet gered hebben. En even was het spannend toen een late voorjaarsstorm en bijbehorende hoge waterstand in april alle nesten wegspoelde. Maar de vogels zijn opnieuw begonnen met klinkend resultaat. We vinden slechts één dood kuiken, vlak naast het nest met kleintjes. 

Petra de Goeij houdt het doek open voor een lepelaarkuiken

Kuikententjes

Een vrijwilliger gooit een hesje over de kleintjes – het donker houdt ze rustig en bovendien zijn ze zo beschermd. Geen onderzoeker wil het op zijn geweten hebben dat een meeuw een kuiken aanvalt nu de ouders er even niet bij zijn. Verderop verschijnen twee kuikententjes– een beschutte, prikkelarme plek waar de beestjes wachten tot het hun beurt is om geringd te worden.

Dit jaar komt alles samen voor de vogels

Theunis Piersma – de Groningse trekvogelprofessor én partner van De Goeij – stapt achter het hek en begint de vogels over te geven aan de vrijwilligers. Ook ik krijg twee kuikens in mijn handen gedrukt. De blote huid onder de vleugels is verrassend warm en ik voel de aanzet van veren die maar net door het vel steken. Piersma – met tig jaar ervaring in het veld – houdt ze in hun oksels, bij de aanzet van de vleugels, maar ik vind dat griezelig. Stel dat ik ze pijn doe? Ik hou ze tegen mijn borst en de vogels stribbelen niet tegen terwijl ik ze voorzichtig – kop eerst – in hun tentje zet.

‘Dit jaar komt alles samen voor de vogels’, zegt De Goeij, als het ringen, meten, wegen en ‘bloeden’ – het nemen van een bloedmonster – vervolgens begint. Het koele, natte voorjaar blijkt geweldig uit te pakken. De eieren kwamen nu uit in een periode van rustig, warm weer. Geen onderkoelde kuikens dus, en wel veel platvisjes in de Waddenzee. 

Stagnatie

Het is eens te meer een aanwijzing voor hoezeer klimaatverandering en droogte enerzijds en landbouw en visserij anderzijds de vogelstand in Nederland beschadigen. De Goeij, die stopte met grutto-onderzoek omdat ze letterlijk depressief werd van de aanblik van honderden kuikens die ieder jaar weer werden weggemaaid door de intensieve landbouw, vond troost bij lepelaars. Zij zijn als soort in elk geval stabiel. 

Toch is ook hier frustratie, want er is dus die stagnatie. Er zit veel minder vis in de Waddenzee dan vroeger. En die vis hebben de lepelaars nodig om hun jongen groot te brengen. Dat moet er iets mee te maken hebben, denkt ze.  

‘We volgen deze vogels al sinds 1994’, legt ze uit. Eerst met ringen, die het mogelijk maken vast te stellen waar de vogels zich bevinden. Daarnaast zijn er volwassen dieren uitgerust met zenders die hun locatie elke tien minuten vastleggen: daarmee weten onderzoekers waar ze foerageren, slapen, nestelen en overwinteren. Dan zijn er nog de gegevens die vandaag verzameld worden: die vertellen over sekse en groei. En het braaksel vertelt over de voeding. Ook nu weer speuren vier mensen de grond af met plastic zakjes.

Maar het geld ontbreekt om die gegevens te analyseren en erover te publiceren. ‘En in de wetenschap geldt nu eenmaal: als je je data niet publiceert, bestaan ze niet’, zegt ze, een tikje bitter.

Weinig kennis

Tien jaar lang al hopt ze van contractje naar contractje, van geldpotje naar geldpotje. Net genoeg om het onderzoek door te laten gaan. 

Waar de landbouwindustrie geldt pompt in onderzoek van de Universiteit Wageningen, waar de technische industrie geld geeft voor onderzoek naar nieuwe materialen of zonnecellen, ontbreekt dat bij natuurorganisaties. En de overheid vult dat gat niet op. De Goeij begrijpt het niet. ‘De lepelaar is de toppredator van de Waddenzee’, zegt ze. ‘Iedereen houdt van lepelaars, mensen willen alles van ze weten. Maar er is zo weinig echte kennis. Hoe kan dat?’

Als je je data niet publiceert, bestaan ze niet

Waarom kan er niet één promovendus af, of één postdoc, om die enorme bult gegevens aan te pakken? Om te zien of er inderdaad te weinig vis zit in de Waddenzee voor de lepelaars?

De Goeij vreest dat mensen – overheden – het niet willen weten. ‘Want dan moeten ze er iets aan doen.’ En de belangen – zandwinning, visserij, gasboringen, de aanleg van kabels door kwetsbaar gebied – zijn groot.  En dus kijken ze maar liever weg en blijven de data ongebruikt.

Toch gaat ze door. Ze moet wel. Want als het verzamelen van gegevens zou stoppen, krijg je nooit meer de kans om dat goed te maken.

Theunis Piersma ringt een kuiken

Verbouwereerd

De allerlaatste vogel is aan de beurt. Het dier krijgt zijn ring van Piersma, vrijwilliger Jesse meet de vleugellengte en ‘tarsus’ – of voetwortel – met een schuifmaat. We laten hem in een zak glijden en wegen hem voor de laatste keer. 1325 gram. Mooi gemiddeld. En dan is het tijd om de tentjes te openen.

32 kuikens kijken verbouwereerd in het rond. Ze drentelen een stukje weg, maar bijzonder verstoord lijken ze niet.

Terwijl de onderzoekers de terugtocht beginnen in dezelfde lange lijn als op de heenweg, keren achter ons de oudervogels terug op hun nest.

Alle kinderen zijn er nog. 

In maart van dit jaar publiceerden Petra de Goeij en Theunis Piersma het publieksboek Sinagote, het levensverhaal van een lepelaar. Hiervoor gebruikten ze de data van één enkele gezenderde lepelaar, waarna ze haar achterna reisden naar haar overwinteringsgebied.

Engels